Hoe diep zit jij in de put?

Hoe langer je onderzoek doet of ergens werkt, hoe dieper je graaft. Expertise heet zoiets. Je begint met beide voeten aan de oppervlakte. Via je bachelor- en je masterjaren graaf je een eerste kuil. Dan komt dat doctoraat er aan en wie weet zelfs die postdoc. Je graaft de hele tijd dieper en dieper naar kennis en wordt steeds meer expert.

Op een bepaald moment kijk je omhoog. En wat blijkt? Je zit niet in een ivoren toren, maar in een complex gangenstelsel. Het algemene publiek staat nog steeds boven aan de oppervlakte en weet waarschijnlijk niet eens van je bestaan af. Laat staan dat ze je begrijpen.

Jij zit met je hoofd bij specifieke eiwitten, wiskundige structuren of gevorderde psychologische modellen. Je publiek weet misschien nog net wat DNA, een afgeleide of Sigmund Freud is.

Hoe vertel je de mensen aan de oppervlakte dan iets over je onderzoek? Alvast niet door ze blindelings in je gangenstelsel te duwen en te hopen dat ze er levend uitkomen. Dat is wat de meeste onderzoekers doen… maar jij bent slimmer.

Begin bij wat ze kennen

Recent sprak ik een onderzoeker die werkte rond ‘thermisch geactiveerde vertraagde fluorescentie’. Daar weet ik niets van. Maar op termijn kan de techniek blijkbaar gebruikt worden voor het maken van flexibele tv-schermen. Daar kan ik me wel iets bij voorstellen. Begin dus bij flexibele tv-schermen en neem me in verschillende stappen mee naar jouw onderzoek.

Misschien gaat dat als volgt:

  1. Flexibele tv-schermen
  2. Fluorescentie
  3. Vertraagde fluorescentie
  4. Organische lichtgevende diodes
  5. Thermisch geactiveerde vertraagde fluorescentie

Veel presentatoren zouden beginnen met ‘Ik ben Toon Verlinden en ik doe onderzoek op thermisch geactiveerde vertraagde fluorescentie’. Op dat moment duw je je publiek zonder veel nadenken de kennisput in en hoop je dat ze er levend uitkomen. Niet moeilijk dat je publiek zich dan gedraagt als een stel dode vissen en ze je niet begrijpen. Je presentatie heeft zo geen enkele impact.

Vraag je dus altijd af: wat weet mijn publiek al? Maak die denkoefening voor elke groep waar je voor spreekt. Het is niet omdat je voor experten spreekt dat je altijd direct kan beginnen op het diepste niveau. Ze kennen waarschijnlijk andere termen en zijn met andere dingen bezig.

Je geraakt niet altijd beneden

Er is een probleem met deze aanpak. Als je maar vijftien minuten mag presenteren, geraak je niet altijd op het niveau van je onderzoek. Logisch: als je eerst flexibele tv-schermen, fluorescentie en organische lichtgevende diodes moet uitleggen voordat je het kan hebben over vertraagde fluorescentie en ‘thermisch geactiveerde vertraagde fluorescentie’, dan heb je aan vijftien minuten niet genoeg.

Leer daar mee leven.

Soms moet je gewoon tevreden zijn dat je publiek een beetje mee afdaalt in je grottenstelsel en dat ze weten dat je onderzoek bestaat. Je kan proberen wél alles uit te leggen in 15 minuten, maar dan moet je je publiek in de afgrond duwen en is het op het einde van je presentatie dood.

Wetenschappers die deelnemen aan bijvoorbeeld de Wetenschapsbattle, geraken ook niet altijd toe aan hun onderzoek. Ze moeten er vrede mee nemen dat het bij een inleiding blijft en dat ze de kinderen op vijftien minuten tijd kunnen laten zien dat er een wondere wereld onder hun voeten schuilt.

Vijf niveaus

Wil je zien hoe het afdalen in zo’n gangenstelsel juist werkt? Kijk dan naar de filmpjes van Wired-magazine waar een expert een concept op vijf verschillende niveaus moet uitleggen.

Zoals dit filmpje waar een expert de CRISPR-techniek uitlegt aan een

  1. Kind
  2. Tiener
  3. Masterstudent
  4. Doctoraatstudent
  5. CRISPR-Expert

Als de presentator je ineens zou overladen met de expert-uitleg, dan begrijp je daar niets van. Maar door je stap voor stap mee te nemen, begrijp je op het einde zowaar de CRISPR-expert! (of toch min of meer ?)

Merk ook op dat de onderzoeker zijn best doet om CRISPR uit te leggen aan het kind, maar dat de jongen hem de hele tijd terugtrekt naar iets wat hij kent.

Onderzoeker: (Over het genoom) ‘Er is een handleiding die zegt hoe jij er uitziet en soms zit er een foutje in die handleiding.’

Kind: ‘een foutje zoals allergieën’?

Onderzoeker: ‘juist, zoals allergieën’

Dat toont aan dat de onderzoeker een niveautje te diep begon. Beter zou zijn om te beginnen met die allergieën. Bijvoorbeeld:

Onderzoeker: ‘Heb jij soms last van allergieën?’

Kind: ‘Ja’

Onderzoeker: ‘Dat komt omdat er soms kleine foutjes voorkomen in de handleiding die jou maken tot wie je bent. En die foutjes kunnen leiden tot allergieën.’

Bij de masterstudent begint de presentator direct bij ‘weet je hoe CRISPR werkt?’ Hij start bij wat zijn publiek weet.

Het volgende 5-levels of difficulty filmpje waar een neurowetenschapper uitlegt wat het connectoom is, is overigens ook een aanrader.

Samengevat: maak je een presentatie? Denk dan aan je publiek. Vraag je af op welk niveau ze zitten en neem ze stap voor stap mee zonder dat je ze kwijtgeraakt. Leer er mee leven als je niet eens tot bij je onderzoek geraakt. Liever een geïnteresseerd publiek dan een dood publiek.